Klederdrachtshow Staphorst en Rouveen met volkslied

Jacco Hooikammer werkt als documentalist in het Openluchtmuseum Arnhem en is vrijwilliger bij het museum. In die hoedanigheid geeft hij klederdrachtpresentaties. Dit is een verslag van de eerste op de tweede van de drie Staphorstdagen in 2019.

Klederdracht is ontstaan uit de 17e eeuwse burgermode. Toen droeg iedereen in Nederland nog min of meer hetzelfde. Het gaat in de presentatie over de streekdracht uit Staphorst en Rouveen langs het 14 kilometer lange lint. Op een paar kleine verschillen na, is deze hetzelfde. IJhorst is en was ook in de kleding meer gericht op Drenthe. De reguliere mode verandert elk half jaar. In de streekdracht gaat het allemaal wat geleidelijker. Iedere generatie brengt kleine veranderingen aan.

In januari 2016 is er huis-aan-huis geteld en waren er 765 vrouwen die deze kleding hadden. Daarvan waren er 650 draagsters, waarvan een kleine 500 elke dag. De rest is part-time draagster, bijvoorbeeld alleen op zondag of alleen in de wintermaanden. Onder de mannen is er inmiddels niemand die het nog dagelijks draagt. Alleen bij speciale gelegenheden zoals bij Prinsjesdag. Ook het Christelijk mannenkoor Staphorst treedt in tradionele dracht op.

Als eerste kwamen twee draagsters op met babypoppen gehuld in de kleding voor pasgeboren baby’s. De ene met een gewone daagse deken en een zondagse doopdeken. De doopdeken werd met een taartdoos kokervormig gemaakt. Grote veiligheidsspelden waren buiten het zicht aan de draagkant. Traditioneel is de eerste zondag van de maand de doopzondag. De moeders verschenen voorafgaand aan de doop niet in het openbaar.

In de volgende fase droegen meisjes een hoofdeksel met een brede halfronde rol. Vroeger ging al het haar eronder, later werd het mode om een gedeelte van het haar over de rol heen te kammen. Dit werd vastgeplakt met wat spuug of melk. Een zilveren gesp met de ingegraveerde initalen maakte de ‘nette’ compleet. Zo gingen ze ook naar school. In de zomer kwam hier een stipwerkmuts voor in de plaats en later een oorijzer met zilveren uitsteeksels. Als ze van de lagere school af waren kwamen daar de krullen aan. Vroeger droeg men een blauwgestreepte bovenrok  en een zwarte onderrok. Later alleen de zwarte onderrok.

Zodra een jongen zindelijk was kreeg hij de broek aan. Hij zag er dan eigenlijk al net zo uit als zijn grote broers en vader. Over de ‘boezeroen’ (een katoenen overhemd), kwam een ‘hemdrok’, een zwart wollen jak met twee rijen knopen. “. De presentator draagt zelf een eind 19e eeuwse combinatie met een gekleurde hemdrok. Later verdween alle kleur uit de mannenkleding. In 1884 besluiten een aantal mannen in overleg om hun kostuum ‘in te ruilen’ voor een drie-delig lakens confectiepak. Dit was aanleiding voor een  krantenbericht dat “te Staphorst enige heren met de oude mode braken”.

De omslagdoek wordt bij warm weer steeds vaker afgelaten. Vroeger werd het oorijzer elke dag gedragen, nu alleen nog bij speciale gelegenheden. De ‘slaapmuts’ wordt nu de hele dag gedragen, deze is dan bedrukt met stipwerk, evenals de kraplap onder de omslagdoek. Bij de firma Palthe werd met grote houten stempels stof bedrukt met olieverf. Staphorster vrouwen dachten: ” Dat kunnen wij zelf ook”. En ze gingen experimenteren met spijkers en spelden. Dit was het begin van het stipwerk. De ingewikkelde patronen werden soms alleen op de zichtbare gedeelten aangebracht. “Wij behangen ook nooit achter een kast”.

Dat klederdracht ontstaan is uit de 17e eeuwse burgermode blijkt ook uit het oorijzer. Op schilderijen uit de tijd van Rembrandt hebben vrouwen op het achterhoofd een klein mutsje. Dat wordt dan op de plaats gehouden door niet veel meer dan een in vorm gebogen ijzerdraad. Een soort klemmetje. En dat groeit uit tot alle verschillende oorijzers in de Nederlandse streekdrachten. Hier is de beugel steeds breder geworden. Om de kleding schoon te houden moesten vrouwen zich op zondagen vroeger wel zes tot acht keer omkleden. Ook was er aandacht voor de werkkleding. Bijvoorbeeld wanneer mannen en vrouwen naar de markt in Meppel of het hooiland gingen.

De show is afwisselend en allerlei anekdotes zorgen voor enige hilariteit bij het publiek. Over de buul met de regenmantel die meeging naar de Ganzenmarkt in Zwolle. Over het ontbreken van positiekleding; als de rok niet meer past, dan komt werd er een stukje touw in de boord gezet. Het mannenhemd dat na het werk omgekeerd aangetrokken werd. Vroeger was er geen ondergoed, dat was geen mode op het platteland. Later kwamen er open onderbroeken. De tegenstelling tussen boer en arbeider en standsverschillen komen vaker langs. Arbeidersmeisjes gingen buiten het dorp werken en kochten een zilveren draagketting. “Geen wand land, toch een ketting aan de hand”.

Pronkkleding werd vroeger alleen door ongehuwden gedragen, was je eenmaal getrouwd, dan schoof dit door naar de volgende generatie. Bruiloften duurden 14 dagen met iedere avond visite met verschillende groepen, neven en nichten, ooms en tantes, buren, enzovoorts. Er mochten geen lege glazen op tafel staan. De vrouwen droegen dan sterke schorten van Diable Forte. Letterlijk vertaald ‘duivels sterk’. Vroeger sponnen vrouwen de wol en breiden de mannen. Een oudere buurman van de presentator, was een van die laatste breiende mannen. Een Italiaanse journalist in 1870 verwondert zich over dit nijvere volkje. En dat zelfs tijdens de raadsvergaderingen alle raadsleden zitten te breien.

Bruiden waren uitgedost met modehoeden uit de Empire-tijd, uit de tijd van Napoleon. Deze kwamen over het oorijzer heen en werden in de kerk afgezet. Na de verbouwing in 1952 was er geen hoedenplank meer voorin de kerk, een mooie gelegenheid om met deze mode te stoppen. Bruiden uit de hogere standen hadden zilveren gespen in de boord. De bruidegom droeg een kuitbroek, ook een modebeeld in West-Europa  uit de Empire tijd. Zijn hemdrok was van damast uit Norwich (Engeland), daar gemaakt als meubelbekledingsstof. Andere stof wordt gedrukt in de Elzas (Frankrijk). Streekdracht lijkt een Nederlandse aangelegenheid, heel veel materialen worden vanuit heel Europa aangevoerd.

De verschillen in rouwkleding werden uit de doeken gedaan, vanaf de witte doek voor diepe rouw waarin men niet deelneemt aan het openbare leven, via de zware rouw naar de lichtere rouw. Op de laatste zondag van de rouwperiode wordt ‘bruinbont’ gedragen en daarna is men uit de rouw. De zwarte regenmantel levert de kenmerkende silhouetten op. Aan het eind van de show kwamen alle deelnemers op het podium. Ze wilden het publiek nog wat toezingen. Boer Hendrik, gekleed in een hemdrok met houten sajettenknopen omwonden met wol, haalde uit zijn blauwe kiel een mondharmonica en speelde de melodie van ‘O my darling, Clementine’, de wijs van het volkslied van Rouveen en Staphorst.

“Vanaf de grote waetertoren en tut an de Heerenweg. Beej op Stappust en Roevene en wee kent door goed de weg. Oostut westut, boam en buut’n ’t heurd ur allemoale beej. Det ies t’laand van ‘t mooije Stappust, en doar leve weej tevree. Ien de olde boerenuuzen doere weej oes daegeluks wark. En ast drok ies elpt de buuren, zoo bint weej dan saem’n stark. Van de Wiek tot an Neijlusen of van Möppelt tut de Sluus. Loopt ze nog ien disse kleeren, en doar veule weej oes thuus.” Het werd gevolgd door spontaan applaus van het publiek.

Het is een bewerkte en verbrede versie van het Rouveense volkslied. Jouk Huisman, vice-voorzitter van Museum Staphorst bedankte tot slot de presentor en de deelnemers en vroeg om een tweede applaus. Met dit uitgebreide verslag is nog niet de helft gezegd van wat er te horen was.

Lees ook: Klein stukje Staphorst in Klederdrachtmuseum Amsterdam

Aanmelden nieuwsbrief
Cookieinstellingen